Typologie, maatlatten en referenties bij Kaderrichtlijn Water
2003
Elbersen, J.W.H. | Verdonschot, P.F.M. | Nijboer, R.C. | Hartholt, H.
De inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water heeft het Europese waterbeleid nieuwe impulsen gegeven. Veel lidstaten grijpen hun kans om waterkwaliteitsdoelstellingen gestructureerd in te vullen. De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat in 2004 devoorlopige status van waterlichamen moet zijn vastgelegd. Daarbij bestaat de keuze uit natuurlijk, kunstmatig of sterk veranderd, gedifferentieerd naar typen volgens het zogeheten systeem B. Daartoe is voor de Nederlandse oppervlaktewateren een voorlopigewatertypologie opgesteld. Deze vormt de basis voor de invulling van de bij het type oppervlaktewater behorende kwaliteitsdoelstelling. Dit is de goede ecologische toestand (GET) voor natuurlijke wateren en het goed ecologisch potentieel (GEP) voor sterkveranderde en kunstmatige waterlichamen. Deze toestanden worden bepaald ten opzichte van de referentie: de min of meer onverstoorde staat ( de zeer goede ecologische toestand (ZGET) of het daarvan afgeleide maximaal ecologisch potentieel (MEP)). Voorieder waterlichaam moeten deze worden bepaald. Het hiervan afgeleide GET of GEP moet in 2015, behoudens uitzonderingen, gerealiseerd zijn. Voor de ontwikkeling van maatlatten om de afstand tot de referentie te bepalen, is de watertypologie metbijbehorende ZGET en MEP het uitgangspunt
Показать больше [+] Меньше [-]Ключевые слова АГРОВОК
Библиографическая информация
Эту запись предоставил Wageningen University & Research